De Dienst

Het verloop van de Tora-dienst

De gemeente staat. De rabbijn en de chazzan lopen naar de Aron HaKodesj; die heeft een opstapje, net alsof zij de berg Sinaï beklimmen, waar Moshé (Mozes) de Tora ontving.

Daarna wordt de Aron HaKodesj geopend. Een plechtig moment.

Diegene die de deur van de Aron HaKodesj opent heeft een eretaak. (Mitswa)

Er wordt een Torarol (soms twee of drie), gehuld in fluwelen mantels, getooid met zilveren sierschilden en kronen of torens uit de Aron HaKodesj genomen.

De chazzan (of iemand anders) ontvangt deze met de woorden “Geprezen zij Hij die in Zijn heiligheid Tora geeft aan Zijn volk Jisraëel”.

Dan gaat de chazzan (of iemand anders) met de Torarol, gevolgd door de rabbijn, de sjoel rond.

Veel gemeenteleden zullen met de franje (tsietsiet) van hun talliet (gebedskleed) of met de sidoer het sierschild of de mantel aanraken om deze daarna, nu ze zo dicht bij de Torarol zijn, als teken van toewijding, te kussen.

Toradienst, voorlezing uit de Tora.

De Torarol wordt naar de lessenaar gebracht en opengerold.

Het lezen uit de Tora begint. Iedere week wordt een bepaald gedeelte van de Tora gelezen, dit heet de sidra van de week.

Een sidra is verdeeld in zeven plus één gedeelten. Zo een gedeelte heet een parasja. Zeven of acht mensen worden om de beurt opgeroepen om naar voren te komen om de lezing van één van de delen bij te wonen.

Het is een voorrecht dit te mogen doen. Een ieder begint en eindigt deze eervolle taak met een zegenspreuk, beracha, uitgesproken in dialoog met de gemeente. De tekst zelf wordt in het Hebreeuws voorgedragen op een zing-zeggende wijze, dit heet “laaienen”.

Het laaienen van de tekst gebeurt door iemand die daarin geschoold is, de voorlezer. Als zeven stukken zijn gelezen is de eigenlijke Toralezing voltooid, waarna dechazzan een deel van het kaddisj zingt. Daarna wordt een achtste persoon, de Maftier, opgeroepen. Hij is degene die een bepaald stuk tekst uit de Profeten of de Geschriften, de haftara, gaat voorlezen.

Nadat de achtste parasja, gedeelte van de tekst, is voorgelezen, wordt de Torarol onder gezang opgeheven.

Daarna wordt de rol weer aangekleed. Ook dit aankleden is een eretaak.

Nu vindt de voorlezing van de haftara plaats. In de regel is er een verband tussen de tekst van de haftara en de sidra van de week. Het verband tussen de twee teksten wordt meestal toegelicht. Soms echter, houdt de keuze van de tekst voor de haftara verband met de joodse kalender. Wanneer dit het geval is, wordt dit eveneens toegelicht.

De dienst gaat verder met gebeden voor het Koningshuis, Nederland en Israël die uitgesproken worden voor de open Heilige Ark. De gemeente staat. Met dit gebed wordt al eeuwenlang het gezag van het land waar joden wonen erkend. Een gebruik dat teruggaat tot in de zesde eeuw.

Dit gebed eindigt met het visioen van de profeet Jesaja: “geen volk zal tegen een ander volk de wapens meer opnemen en niemand zal meer voor de oorlog worden opgeleid”  Sidoer: bladzijde 332 t/m 334.

Terugbrengen van de Torarollen.

Hierna wordt voor de tweede keer de Torarol door de sjoel gedragen onder het zingen van psalm 29.

De rol wordt teruggeplaatst in de Aron HaKodesj. Deze wordt weer gesloten.

De toespraak of derasja.

Na het ceremonieel rond de Tora volgt een toespraak van de rabbijn in het Nederlands.

Afsluiting van de dienst.

Na een mooi gedragen lied, het Alénoe, wordt de dienst afgesloten door samen, staande, plechtig het Kaddisj te zeggen. Het Kaddisj is een prachtige tekst, een loflied op de God van Israël, waarin het vertrouwen in de toekomst en de verlossing van de wereld wordt uitgesproken. Bij dit slot-Kaddisj worden degenen herdacht die in voorafgaande jaren in deze periode zijn gestorven. Zij die rouwen komen naar voren.

Sidoer: bladzijde 360 t/m 368.

U vindt het Kaddisj fonetisch uitgeschreven op bladzijde 366.